Voodoo fever in Benin
Photo by Iwaria Inc. on Unsplash
“Yovo! Yovo!”, “Blanke! Blanke!”. Van alle kanten roepen venters me in het Fon toe om toch maar een blik op hun uitpuilende kraampjes te werpen. Ik bevind me op de markt van Dantokpa, een 40 hectare groot doolhof van op elkaar geperste houten kraampjes in Cotonou, de grootste stad van het West-Afrikaanse Benin. Handen grijpen me bij de armen om mijn pas te vertragen. Ik zet echter door. Ik ben niet helemaal naar dit vaak over het hoofd geziene land gereisd om namaak gsm’s, plastieken sandalen en gekopieerde dvd’s te kopen.
Neen, ik ben hier omdat Benin de bakermat is van een tot de verbeelding sprekende religie: voodoo. Officieel is zeventien procent van de bevolking aanhanger van dit duistere geloof, maar in de praktijk offert zowat iedere Beninees regelmatig aan de voodoogoden, ook al is hij of zij overdag dan een praktiserend katholiek of moslim. Twee uur later bereik ik uitgeput mijn doel: het marktgedeelte van de féticheurs. Het is er opmerkelijk rustiger. Verkopers roepen me niet langer mijn huidskleur toe, maar sissen me discreet na. Hun koopwaar is dan ook van een heel andere orde: roestige schalen vol rottende kadavers van kikkers en kraaien liggen naast half gescalpeerde koppen van knaagdieren, aapjes, honden, katten, koeien en zelfs het occasionele nijlpaard. Dit zijn ‘fétiches’, ingrediënten voor offers aan de voodoogoden. Ik kijk mijn ogen uit. De weeë geur van ontbinding bedwelmt me lichtjes. Wanneer ik mijn fototoestel bovenhaal, maakt men me snel duidelijk dat dit hier niet gewenst is. Ik kies het hazenpad. Dit zijn meer dan voldoende indrukken voor een eerste dag.
De Afrikaanse diaspora
De volgende dag loopt mijn reisschema flink wat vertraging op. Ik wou ’s morgens Abomey bereiken, een stadje op amper 130 kilometer van Cotonou, waar ik een voodoopriester heb gevonden die bereid is me in te wijden. Mijn krakkemikkige bus vertrekt echter drie uur te laat en moet voortdurend om kolossale putten in de weg heen zwalpen, waardoor ik Abomey pas laat in de namiddag bereik. Mijn bezoek aan de priester zal tot morgen moeten wachten. In plaats daarvan trek ik op verkenning. Achterop een zemidjan of brommertaxi zoem ik aan hoge snelheid over de zandwegen. Tot grote hilariteit van de kinderen langs de weg vlieg ik regelmatig een halve meter de lucht in telkens we over een zandbult hotsen.
Abomey is letterlijk en figuurlijk een verademing in vergelijking met het helse en vervuilde Cotonou. Hier is amper verkeer en bestaan de meeste straten uit onverlichte dirt roads. Ooit was dit stoffige stadje de hoofdstad van het beruchte koninkrijk van Dahomey, dat voortdurend ten oorlog trok om krijgsgevangenen buit te maken die aan het werk werden gezet als slaven of geofferd werden aan de voodoogoden. Toen blanke handelaars kennismaakten met de oorlogszuchtige koningen, begon een van de donkerste pagina’s uit Benins geschiedenis: die van de slavenhandel. Van de 17de tot laat in de 19de eeuw verkocht Dahomey zo meer dan 20 miljoen slaven, die via de kust van Benin naar de Nieuwe Wereld werden verscheept, opeengestapeld in de buik van de slavenvloten. De helft overleefde de barre omstandigheden niet of pleegde onderweg zelfmoord. De rest werd verkocht en verspreidde zo het voodoogeloof in Brazilië, Haïti, Puerto Rico, Cuba, Venezuela en Louisiana, waar het ook nu nog vaste voet aan de grond heeft.
Wanneer mijn zemidjan me afzet aan de enige twee overgebleven paleizen uit deze periode, kan ik mijn teleurstelling moeilijk verbergen. Waar is de grandeur van de Westerse of Oosterse paleizen gebleven? Wat ik te zien krijg, lijkt nog het meest op een bescheiden lemen hoeve uit een van Breughels winters, al is de leem hier rood gekleurd en – zo leer ik later – vermengd met slavenbloed. Binnen gaat het er evenwel excentrieker aan toe. De koningen van Dahomey blijken bloeddorstige heersers te zijn geweest die hun troon verhoogden met mensenschedels, elke dag begonnen met enkele mensenoffers en veertig van hun vierhonderd vrouwen levend meenamen in hun tombe. Een hele eer, zo verzekert me de gids van het museum, die een rechtstreekse afstammeling blijkt te zijn van een van de laatste koningen.
Boodschapper van de goden
Alvorens me te introduceren bij de voodoopriester, voert een lokale gids me de volgende ochtend naar de tempel van Legba, een van de meest intrigerende goden uit het voodoopantheon. Voodoo is een ingewikkeld kluwen van grote en kleinere goden. Helemaal bovenaan troont de oppermoeder, Mawu, die alle natuurkrachten heeft verdeeld onder haar kinderen, de Orishas. Toen nakomertje Legba eraan kwam, had ze alle natuurelementen echter uitgedeeld. Mawu leerde Legba daarom zowel de taal van de mensen als die van van de goden, en liet hem als enige toe om zich in beide werelden te begeven. Wie de goden wil raadplegen, kan dus niet om Legba heen. Maar net als alle nakomertjes staat Legba bekend als een schelm van het ergste soort, die ervan geniet wensen in je gezicht terug te laten schieten. Mijn verwachtingen zijn dus hooggespannen. Toch schrik ik nog steeds als ik oog in oog met hem sta. Aan de grens van een buitenwijk staat in een tempel van nog geen drie vierkante meter groot een vormeloze brij van anderhalve meter hoog me op te wachten, uitdagend beklad met klodders maïsmeel, bloed en andere ondefinieerbare substanties. De tempelbewaker toont me hoe ik mijn wens kenbaar moet maken. Met een kapmes slijpt hij de onderkant van een dikke tak en duwt hem in de zachte buik van de vreemde god. Dan moet ik Legba een offer schenken. Eens de wens enkele dagen later is uitgekomen, moet ik terugkeren, de tak uit de buik trekken en opnieuw offeren. “En wat wensen jullie zoal?”, wil ik weten. “Je mag Legba vragen wat je maar wilt”, is het stellige antwoord.” Legba maakt geen onderscheid tussen goed of kwaad. Net als de mensen heeft hij beide in zich. Hij is goed en kwaad tegelijk. Maar als het kwade dat je oproept, niet gerechtvaardigd is, zal het zich tegen je keren.”
Prijzige offers
De belangrijkste bokonon of voodoopriester van Abomey woont samen met zijn familie in het buitenverblijf van de voormalige koning Glegle. Met zijn tientallen steegjes vormt het haast een dorp op zich. Alles is er bedekt met stof. Ik stoot er op twee lachende jongens die een net geslachte geit meedragen. Achter hen glanzen bloedspetters in het zand. Het spoor leidt me recht naar het centrale verblijf van de priester en zijn vrouwen. Ik moet er mijn schoenen en kousen uitdoen: enkel de bokonon mag hier schoeisel dragen. De oude man zit op de enige stoel in huis en voert een heftige discussie met een vrouw die voor hem op de grond zit. Dikke tranen biggelen over haar wangen. Ze kan de offers niet betalen die de goden van haar verlangen. Ik ga er wat ongemakkelijk bij zitten. Gelukkig vinden de twee een compromis. De priester zingt nu in het Fon enkele spreuken voor. Die zal de vrouw moeten herhalen wanneer ze haar offers brengt. Ze noteert alles ijverig op een verkreukeld stukje papier en vertrekt dan moeizaam richting de fetisjmarkt. Nu is het mijn beurt.
Bloed aan mijn handen
Ondanks het vroege avonduur is het al aardedonker wanneer ik mijn wagen op een berm vol modderplassen tot stilstand breng in Kathu, een onooglijk dorpje. Volgens mijn Thaise gps zou de tempel recht voor me moeten staan, maar ik zie helemaal niets. Het helpt niet dat er geen straatverlichting is in dit dorp. De enige bron van licht is een grote boom waarin papieren lampionnen traagjes heen en weer deinen, en een 7-Eleven, de buurtsupermarkt die op elke straathoek van Zuidoost-Azië lijkt te staan. Ik stap de supermarkt binnen en wil de jongen en het meisje aan de twee kassa’s vragen waar ik de tempel kan vinden. Maar dat blijkt moeilijker dan ik had gedacht. Geen van beiden verstaat het Engelse woord ‘temple’. Wanneer ik het hen probeer uit te leggen door mijn handen tegen elkaar te zetten en mijn hoofd te buigen als een nederige monnik, groeten ze me beiden gewoon terug en glimlachen geduldig. Mijn geweldige imitatie van een katholieke priester die met zijn handen in elkaar tot het goddelijke licht boven hem bidt, doet hen nieuwsgierig naar het plafond kijken alsof de heilige maagd daar daadwerkelijk zal verschijnen. Mijn performance begint volk te trekken als me plots als bij wonder het Thaise woord voor tempel te binnen schiet: ‘Wat!’, roep ik luid, daarbij vergetend dat stemverheffing één van de grootste vernederingen is die je jezelf in Thailand kan aandoen. “Wat Kathu?”, vraagt de kassierster me gelukkig onverstoord. Ik bevestig enthousiast, waarna ze me met sierlijke handgebaren de weg uitlegt.
Enkele minuten en straten verder hoor ik inderdaad gezang. Er is hier ook al meer volk op de been. Straatstandjes worden opgebouwd, en overal word ik begroet met een vriendelijk “Sawadee Ka!” of “Sawadee Krap!”, afhankelijk van of het een vrouw dan wel een man is die me verwelkomt. Ik weet dat ik mijn bestemming heb bereikt als ik om de volgende hoek op honderden gele vlaggen stoot met daarop rode Chinese tekens. Zij aan zij langs heel de straat staan eetstandjes met felgekleurde etenswaren die ik niet herken. Het volledige dorp lijkt hier aanwezig. De Sawadee Ka’s vliegen me rond de oren. Voor 20 eurocent bestel ik fluogroene buisjes van rijstdeeg die enkele tellen in een grote kom worden klaargestoomd. Binnenin zit een gloeiend hete brij van zoete aardappel. Het spul is extreem zoet, maar best lekker. Halfweg de straat vind ik de ingang van de tempel. Meteen overvalt me het besef dat ik uit de toon val. Niet alleen ben ik hier de enige blanke, ik ben ook de enige die niet van kop tot teen in het wit is gekleed. Witte kledij blijkt één van de vele geboden van het festival, en die worden hier in Kathu kennelijk strikt nageleefd. Niemand lijkt echter aanstoot te nemen aan mijn feloranje hemd en blauwe short, integendeel: wanneer ik even weifel of ik met deze kledij de tempel wel in mag, wenken enkele ouderen me binnen. Daar ontdek ik waar het gezang vandaan komt. De heilige monnik waar ik me aan verwachtte, blijkt een Thaise versie van Amy Winehouse te zijn. In een vervaarlijk kort purperen rokje staat het zangeresje te heupwiegen op een podium achter de tempel. Haar zwarte haar steekt makkelijk drie hoofden boven haar uit in een dot die meewiegt op haar kinderlijke danspasjes. Rond haar springen vier al even zwaar geschminkte ballerina’s in snoeproze tutu’s in het rond. Amy kweelt alsof haar leven ervan af hangt. Het klinkt verschrikkelijk vals in mijn oren, maar de toeschouwers zijn er dol op. Jong en oud knikken mee op de muziek, en af en toe zetten mannen uit het publiek een laddertje tegen het podium aan om Amy een bloem te overhandigen en waarschijnlijk onder haar rok te gluren.
De bokonon vraagt me te knielen en stopt me drie steentjes toe. Die steentjes zijn de enigen die mijn wensen mogen horen, verzekert hij me. Ik fluister mijn wensen dus in mijn hand en leg de steentjes voor de voeten van mijn priester. Die breekt wat krijt en strooit het stof uit, laat een kraal met hoornschelpen over de steentjes vallen en slaat vervolgens op de kraal met een grotere schelp. Dan probeert hij de boodschap van de goden te ontcijferen. Na een minutenlange stilte zingt de diepe basstem van de bokonon mijn voorspelling. Volgens de goden zal ik weldra baas worden. Ik zal de mensen onder mij gelukkig maken, en ook ik zal geluk kennen: de vrouw aan mijn zijde zal me immers haar leven lang liefde schenken. Dat viel best mee. De bolle ogen van de bokonon kijken me echter nieuwsgierig aan. Of ik de gunstige voorspelling wil bestendigen met een offer? Mijn maag krimpt ineen, maar ik aanvaard het aanbod. Het hele ritueel met de kaurischelpen begint opnieuw, ditmaal om te achterhalen welke offers de goden van me verlangen. Een geit, twee kippen en twee flessen gin is het antwoord. Een waar fortuin. Mijn voorgangster indachtig begin ik dan ook te onderhandelen. We komen uit op een geit en een fles gin. Terwijl enkele jongens de offers op de markt gaan aanschaffen, lopen dorpelingen af en aan om de priester te raadplegen. Het wachten duurt lang. Twee uur later duiken de jongens weer op met een vrolijk mekkerend geitje aan hun zij. Mijn hart breekt. Ik vraag mijn gids of ik nog kan terugkrabbelen, maar hij wijst me streng terecht. Waar ik vandaan kom, liggen de winkelschappen vol dode dieren die nooit worden opgegeten. Het bloed van dit dier mag dan wel aan de goden geschonken worden, maar het vlees gaat naar alle gezinnen in Glele’s buitenverblijf. Er wordt dus niets verspild, en ik moet niet flauw doen.
Eindelijk feest
De volgende morgen besluit ik alsnog de toeristische toer op te gaan. Aan het einde van een zandweg, 70 kilometer zuidwaarts langs de beruchte Slavenroute, staan enkele tenten opgesteld waaronder honderden bezoekers schuilen tegen de ziedende zon. Onder hen ook een handvol blanken, de grootste concentratie die ik tot nu toe in Benin heb gezien. Allen bezoeken ze het anders zo rustige dorpje Alladah voor het jaarlijkse voodoofestival dat hier zo meteen gaat losbarsten.
Op de eerste rij staan afgeleefde leren zetels klaar voor de notabelen, die stuk voor stuk aan het publiek worden voorgesteld door een omroeper. Ik onthoud de ambassadeurs van Haïti, Cuba, Brazilië en Frankrijk, maar ben vooral onder de indruk van de laatste in de rij: de koning, een breed lachende man met een gouden staf en een weelderig gewaad. Familieclans uit de wijde omtrek komen jaarlijks naar deze zandvlakte afgezakt om hem te groeten. Iedere clan probeert de andere te overtreffen in de hoop de goedkeuring te ontvangen van hun koning. Van overal weerklinkt gezang en djembegeroffel. Mensen lachen en dansen uitbundig, of pronken met hun rituele littekens. Jongeren halen halsbrekende toeren uit op stelten. Mannen verbergen zich in grote strohalmen met woeste gezichten, die tot groot jolijt van het publiek eieren blijken te leggen voor de koning. Mijn fototoestel weet niet waar eerst kijken. Overal word ik hartelijk onthaald. Benin lijkt me eindelijk in zijn armen te sluiten.
Bacardi voor iedereen
’s Avonds trek ik tevreden verder richting kust, waar ik me terugtrek in een idyllische strandhut onder de palmbomen na intens genoten te hebben van een Beninese vismaaltijd. De volgende ochtend staat het hoogtepunt van mijn reis op het programma: het jaarlijkse festival van Ouidah, het grootste voodoofestijn ter wereld dat op amper driehonderd meter van mijn strandhut plaatsvindt. Het blijkt een gigantische toeristenval. Knappe meisjes verkopen popcorn en bier aan de honderden toeristen die allen een prijzige perskaart hebben aangeschaft om zogenaamd exclusieve foto’s te kunnen maken, hoofdsponsor Bacardi deelt gratis shots rum uit en de vaak spectaculaire voorstellingen op het centrale podium hebben niets gemeen met wat ik gisteren in Alladah te zien kreeg. Ik laat het me echter welgevallen. Even later nestel ik me op het strand met wat rum om samen met de locals te genieten van de onstuimige golven. Ik kom tot de slotsom dat mijn reis me niet veel wijzer heeft gemaakt over de bizarre religie van dit anders mooie land, en dat ik dat eigenlijk helemaal niet erg vind.
Praktisch
Ernaartoe
Benin bereik je vanuit Parijs met Air France (€ 859 met taksen en TGV van Brussel-Zuid naar Parijs inbegrepen). Het vervoer ter plaatse verloopt iets minder vlot: aangezien het openbaar vervoer onbetrouwbaar is en de taxi’s ondervertegenwoordigd zijn, ben je overal aangewezen op de razendsnelle, maar daardoor ook gevaarlijke
brommertaxi’s of zemidjans. Ongevallen zijn schering en inslag, druk je chauffeur dus steeds op het hart om traag te rijden. Zo zie je trouwens ook veel meer!
Inentingen
Niemand komt Benin binnen zonder een inentingsbewijs tegen gele koorts. Daarnaast zijn ook vaccinaties tegen DTP (difterie, tetanus en polio) en hepatitis A ten zeerste aan te raden, evenals malariapillen.
Overnachten
Cotonou: Hotel du Lac
Groot, maar gemoedelijk familiepension met zwembad, aan de grens van het drukke centrum van Cotonou. Van hieruit kun je gemakkelijk dagtrips reserveren naar het steltendorp Ganvié of de prachtige wildparken in het noorden.
Abomey: Chez Monique.
Opmerkelijk pension met een schaduwrijke tuin vol Afrikaanse kunst en een vijver vol krokodillen. Lekkere en goedkope keuken met plaatselijke specialiteiten.
Tel.: +229/22.50.01.68
Ouidah: Auberge de la Diaspora.
Prachtig gelegen en relatief luxueus ingerichte strandhutten met muskietennetten. Dring aan op een hut met zicht op zee. De hutten achteraan het terrein hebben geen airco, wat vervelend kan zijn bij 35 graden.
Ecotoerisme in Benin
Verscheidene Belgische reisorganisaties bieden degelijke groepsreizen aan naar Benin, meestal in combinatie met buurland Togo. Maar waarom zou je geen beroep doen op een plaatselijk reisbureau? Zo steun je niet alleen de lokale economie, maar ben je ook zeker van een lokale gids. Voor deze reportage klopte ik aan bij het betrouwbare Jolinaiko Eco Tours, een ecologisch reisbureau dat individuele trips op maat organiseert.
Een freelance copywriter nodig?
Onze freelance copywriters staan klaar om je te helpen met je volgende opdracht. Of je nu boeiende webteksten, pakkende advertenties, informatieve brochures of meeslepende artikelen nodig hebt, we hebben de juiste woorden om je boodschap over te brengen.